Verhuisd!
Vanaf 3 januari 2014 publiceer ik nieuwe verhalen op mijn website : www.meeopdewind.nl
Daar zijn ook alle eerdere verhalen gepubliceerd.
Een website heeft wat meer mogelijkheden vandaar deze overstap.
De bedoeling is daar verder te gaan. Ik hoop je ook daar weer te ontmoeten!
Met vriendelijk groet,
Klik op: www.meeopdewind.nl dan verschijnt na korte tijd mijn website.
Mee op de wind
maandag 6 januari 2014
maandag 30 december 2013
De zussen van mijn vader
Vanaf 3-1- 2014 publiceer ik nieuwe verhalen op: www.meeopdewind.nl
Ik hoor het al als ik bij de achterdeur ben. Er wordt binnen druk gepraat.
Ik hoor het al als ik bij de achterdeur ben. Er wordt binnen druk gepraat.
Er is visite.
Een mevrouw die
ik niet ken.
“Ga maar
een kopje thee halen.
Corrie is in
de keuken,” zegt moeder.
Corrie heeft het
druk, ze ziet
helemaal rood.
Haar hoofd hangt
boven een pan.
Ze is vlees aan het
braden, voor morgen.
Morgen komen er vijf tantes
op bezoek.
Zij komen altijd een
paar dagen na
moeders verjaardag. En
ze blijven de
hele dag.
Ze eten ook
mee met het
middageten.
“Wil je me
helpen met de boontjes?”
Corrie zet een
kopje thee voor
mij neer op
de tafel. En ook een volle
teil met bonen.
Poeh, poeh dat
zijn er veel
vandaag!
Het schoonmaakmesje ligt
er bovenop.
De volgende ochtend
ben ik al
vroeg wakker met
een blij gevoel.
Moeder is al beneden,
want ik hoor
allerlei geluiden.
Ik weet al wat
ze aan het doen is.
Even kijken of
ik het goed heb.
Ja hoor, ze
is voor het
middageten aan het
zorgen.
Als de tantes
een dag komen,
eten we boontjes
met aardappelen en
vlees , vaste prik.
Plus komkommer. Lekker!
Het is zomer
en op het land staan
bonen en komkommers
genoeg.
Het is nu
negen uur. Het
is hoog tijd
dat de boontjes op het
gas gaan.
“Zo,” zegt moeder als
ze de pan op het
gas zet.
“Die brengen we
even aan de
kook.”
Daarna worden ze
op het oliestel gezet. En, sudderen maar! Tot één
uur.
Als de boontjes om een uur
op tafel staan,
zijn het slappe
slungeltjes.
De
oorspronkelijke kleur groen
is ver te zoeken. Meer bruinig of zo.
Toch vind ik
ze altijd heerlijk. Ik ben het nu eenmaal zo
gewend.
Als het een uur
of tien is
zie ik ze druk pratend
aankomen, de tantes.
Eén tante heeft
een paraplu op.
De zon schijnt, en toch
een paraplu?
Later begreep ik
dat ze dat deed omdat haar
bloeddruk heel hoog
was.
Ik geloof dat
er toen nog
weinig of geen geneesmiddelen tegen
waren.
De zon mijden,
dat kon wel.
Leuk dat ze
er bijna zijn.
Gezellig!
Het is een
drukte van belang
als ze binnenstappen.
Ze praten zoveel
dat ze amper tijd hebben
hun mantels uit
te doen.
Ze brengen vrolijkheid
mee. En kunnen
het opperbest vinden
met elkaar.
Ik geniet ervan met
volle teugen.
Ik kijk hoe
ze even later aan
tafel zitten. Naar
hun mooie grijze
haren.
Het springt en
krult alle kanten
op. Bruine ogen, die vrolijk
rondkijken.
Twee tantes zijn
aan het breien.
Ik word er
blij van en
weet eigenlijk niet
waarom.
Ik kijk naar
de foto van
mijn vader op
de schoorsteenlijst.
Soms ga ik vlak
bij zijn foto
staan.
Als er geen
andere mensen in de kamer
zijn. Als ik alleen
ben.
Ik kijk naar
de foto en dan
naar mijn tantes.
Mijn tantes lijken
sprekend op zijn foto,
zie ik ineens.
Mijn vader is
er al lang niet meer.
Al voordat ik
geboren werd, is
hij overleden.
Maar nu, vandaag
lijkt het alsof
hij er ook een beetje
is.
De tafel voor
het middageten is
gedekt. De schalen
staan al op
tafel.
Moeder bidt hardop
zoals altijd.
Twee tantes bidden niet
voor het eten.
Dat weet ik
nog van vorig
jaar.
En ook vandaag houden
ze hun ogen open. Waarom bidden
ze niet?
Ik durf het
niet te vragen.
De hele dag
blijf ik erbij.
Ik wil niets missen van
het feest.
Gelukkig
blijven ze ook
nog de hele middag.
Ik help Corrie
de hele dag.
Eerst met de
afwas.
Daarna met thee inschenken.
En later in
de middag ook
nog met de
koffie.
Maar daarna is
het feest toch
echt bijna voorbij.
“Wat denken jullie
ervan?” zegt tante Tine.
Ze kijkt op
haar horloge.
“Het is tegen
half vijf. Eer we
weer eens thuis
zijn is het
zeker half zes.”
“Ja, en de mannen
wachten op eten,”
zegt een andere
tante.
Jammer , dat
zij nu al weer naar
huis gaan. De
dag is veel te vlug
voorbij.
Ik loop met
ze mee tot aan het
bruggetje.
Tippie, het hondje,
loopt achter mij
aan.
Daar gaan ze
weer met zijn
vijven. De brug
over, naar de
dijk.
Tante Lidia zet
haar paraplu weer
op.
“We moeten het
maar een beetje
rustig aan doen,”
zegt ze, ‘want
het is erg warm.”
Ik roep nog
een keer heel
hard: daag, daag!
Ze lachen en
zwaaien naar mij.
“Kom Tippie, we
gaan weer naar
binnen. Ze zijn
weg! ”
Tippie komt dicht
naast mij lopen
en samen gaan
we terug.
maandag 23 december 2013
Het kerstfeest van de zondagschool
Vanaf 1 januari 2014 : www.meeopdewind.nl
Morgen is het Kerstfeest. En overmorgen Kerstfeest van de zondagschool.
Morgen is het Kerstfeest. En overmorgen Kerstfeest van de zondagschool.
Ieder jaar heb
ik van tevoren een blij
gevoel ervan in
mijn buik.
Vandaag niet.
Vandaag ben ik zenuwachtig.
Ik ga op
het kerstfeest van de zondagschool Lucas 2
vers 1-14 opzeggen.
Uit mijn hoofd,
zonder in mijn
bijbeltje te kijken.
Tenminste …
Mijn bijbeltje ligt
voor mij op
tafel.
Ik blijf
oefenen, niet alleen overdag. s ’ Avonds
als ik op bed lig,
ga ik door.
Ik wil niet
ergens blijven steken.
En daar begin
ik weer: “En het
geschiedde in diezelve
dagen dat er …”
Eén hapering blijft
maar terugkomen. Verder
zit het er
helemaal in.
En overmorgen moet
het goed gaan!
De eerste Kerstdag oefen ik ook nog de hele dag door op die éne hapering.
De eerste Kerstdag oefen ik ook nog de hele dag door op die éne hapering.
Er zitten in de
kerk al aardig
wat kinderen als
ik binnenloop.
Ook veel ouders
met jongere broertjes en zusjes die
anders nog thuisblijven.
De kerk is
tot wel de
helft gevuld met
mensen.
Er wordt druk
gepraat. Kerstfeest vinden
bijna alle kinderen echt een feest!
De meester staat al op het
podium.
Hij heeft al een
paar keer om
stilte gevraagd.
Maar het kletsen
blijft maar doorgaan. Dat is ieder
jaar hetzelfde.
Maar ook vandaag
wordt het uiteindelijk toch
stil.
Na de opening
komt het Kerstverhaal.
Ieder jaar is
dat het eerste
wat komt.
Het is het
belangrijkste van het
hele Kerstfeest: het Bijbelverhaal.
Het wordt om
de beurt door
één van de meesters
of juffrouwen verteld.
Ik kijk blij
naar de meester die
vandaag gaat vertellen.
Deze meester kan
heel mooi vertellen.
Waarover hij ook vertelt, het
is altijd mooi.
Ook het vrije
verhaal!
Als hij vertelt,
is het altijd muisjesstil in
de kerk.
Ik zie alles voor
mij gebeuren.
Maria en Jozef. Daar lopen ze
door de straten van Bethlehem.
Maria kan niet
meer. Waar moeten
zij slapen?
Overal worden de
deuren voor hun
neus dichtgegooid.
Alle herbergen zijn
al vol.
Ik word er
een beetje boos
van. Is er
dan nergens een plekje?
Het hele Kerstverhaal door zie ik
alles voor me gebeuren.
De herders zie
ik, ze zitten op het
veld. Zij passen
op hun schapen.
De maan schijnt!
Sterren staan aan
de hemel.
Opeens dalen
engelen uit de
hemel neer, zij
roepen in koor:
“Jezus Christus is
geboren. In een
stal in Bethlehem”!
Ik zie een
gammele stal. De
kribbe waarin Jezus ligt.
En Maria, die
heel blij is
met haar kindje.
En Jozef die
voor alles zorgt.
De herders die
snel lopen, bijna rennen.
Elkaar vragen:
“Waar is de stal. Waar
is het Kind?”
“Kijk daar!” roepen
ze. “Kijk naar
die ster, die
wijst ons de
weg.”
Ik kan het
verhaal wel dromen.
En toch, het
is alsof ik
het nooit eerder
hoorde.
Even vergeet ik
dat ik daar zelf straks
sta en Lucas 2 op
moet zeggen.
Opeens is de
meester klaar. Het
blijft nog even
stil.
En dan gaat iedereen weer kletsen.
Ik loop met
de andere kinderen
mee naar het
orgel .
Het is speciaal vandaag voor ons
neergezet.
We gaan een lied
zingen: In Bethlehems stal.
En we zingen
tweestemmig. Ik zing
mee met de
tweede stem.
We zijn heel
wat zaterdagmiddagen aan
het oefenen geweest.
Bij een juffrouw
thuis. En dat
was nog gezellig
ook.
Wij zingen heel
mooi, vind ik . Kijk
de mensen eens
naar ons luisteren.
Zij vinden vast dat
wij een mooi
koor zijn!
Tijdens de
pauze bijt ik op mijn nagels.
Het komt nu echt.
Straks sta ik daar
en kijkt iedereen naar mij.
Het is
weer stil geworden
in de kerk.
Daar klinkt mijn
naam. Ik hoor
hem van alle
kanten.
Ik loop naar
het podium. Iedereen
wacht op mij.
Het is griezelig
stil in de
kerk.
Gelukkig. Er komt
een zondagschooljuffrouw naast
mij staan.
“Je weet het
echt wel,” zegt ze zachtjes.
“ Er gebeurt niets.
En ik help
je als je het even niet meer weet.”
Ik hoor mezelf
in de verte zeggen: En het
geschiedde in diezelfde
dagen enz.
Ik durf de
kerk niet in te
kijken.
Het is eng
als de mensen stil zijn en naar mij
luisteren.
Maar gelukkig, het
gaat goed. Het
moeilijke stukje is
al voorbij.
Eindelijk ben ik
klaar. Het zit
erop en ik
ben niet blijven
steken.
“Goed gedaan hoor,” zegt de juffrouw.
Ik ben blij
dat het voorbij
is en dat het goed
ging.
Ik loop snel
terug naar mijn plaats. Naar de bank
waar ik zat.
Verstopt tussen de
andere kinderen word
ik rustig.
De middag gaat
nu heel snel
voorbij.
Na het vrije
verhaal komt de afsluiting. En
dan? De traktatie.
Snoep. En een joekel
van een sinaasappel! Jaffa staat er op.
Heerlijk.
En ieder kind krijgt een boek
cadeau.
Op een speciaal
ingeplakt velletje papier
staat je eigen
naam.
Geschreven in mooie
Gotische letters. En
ook hoe de
zondagschool heet.
Welke boek krijg
ik vandaag? Ik kan
bijna
niet wachten.
Lezen is het
liefste wat ik
doe.
Ik kijk: Het
zwarte poesje. Geschreven door W.G.
van der Hulst.
Ik wist toen
nog niet hoe
prachtig ik het
zou vinden!
Maar blij ben
ik al wel. Heel blij!
Met in mijn
handen het lekkers
en de sinaasappel loop ik terug naar
mijn plaats.
Mijn boekje draag
ik mee, als
een trofee tegen
mijn borst.
Ik laat aan
mijn buurmeisje trots
mijn boekje zien.
En zij het
hare. We kijken
blij naar elkaar.
Thuis wil ik
maar één ding: mijn nieuwe boekje
lezen.
Maar we gaan
eerst aan tafel
om te eten.
We zijn vanavond
met elf mensen. Dat is best
veel, vind ik.
Jammer dat het
al weer bijna
voorbij is.
Dit is alweer
de laatste kerstmaaltijd.
Hierna is het kerstfeest bijna afgelopen.
Hierna is het kerstfeest bijna afgelopen.
dinsdag 17 december 2013
Een speciaal frou-froutje
Klik ook op: www.meeopdewind.nl
Mijn nieuwe adres vanaf 1 januari as.
Over oma, de moeder van mijn vader.
Andere grootouders heb ik niet gekend, alleen deze oma.
Zij waren al overleden toen ik werd geboren.
Ik was één van haar 40 kleinkinderen.
Toch zag ze je, ondanks de vele kleinkinderen.
Ze hield van je, dat wist je zeker.
Oma (opoe) woont in bij een getrouwde zoon. Samen met een vrijgezelle oom.
Haar man, mijn opa, is maar negenenveertig jaar geworden.
Evenals mijn eigen vader.
Mijn oom en tante, bij wie ze inwonen, hebben zelf ook drie kinderen.
Het huis is heel klein voor die zeven mensen.
Hoe deden ze dat vroeger toch allemaal?
Het is maandagochtend. Ik sta voor de deur van oma.
Sinds kort werk ik vijf ochtenden in de week bij haar .
“Zo kind, ben je daar?” De deur gaat wagenwijd open.
“Kom er maar gauw in. Wat een wind hè? Kon je er wel tegenin komen?”
“O, met gemak hoor”, zeg ik hijgend.
Ik loop achter haar aan de gang door.
In haar nek dansen krulletjes boven haar opgestoken haar, grijze krulletjes.
Altijd weer kijk ik ernaar.
Even later zit ik aan tafel met een kopje thee voor me.
Hoe gezellig het ook is, ik moet ook voortmaken.
Om 12 uur ga ik al weer naar huis. Oma heeft elke dag
ook nog wel een boodschapje te halen.
“Zal ik eerst maar naar boven gaan?” stel ik voor.
“ Ga je gang maar kind, je weet het zelf allemaal wel”, zegt ze.
In de gang loop ik mijn nichtje tegen het lijf. Zij is net als ik 16 jaar.
Een volle tas met boeken hangt aan haar hand. Ze zit op de MULO.
Op de MULO! Dat zou ik ook graag willen.
Ik vind het eigenlijk niet leuk dat ik haar tegenkom met die tas.
“Daag”, roept ze tegen iedereen die in haar buurt is. En weg is ze.
Het is helemaal niet erg om bij Oma te werken.
Alleen die kapokken bedden opmaken. Dat is een hele heisa.
Daar zie ik elke dag tegenop.
Vijf dagen in de week liggen ze afgehaald op mij te wachten.
Ze moeten eerst worden omgekeerd. Maar dan ben ik er nog niet.
Het kapok moet ook ieder dag worden losgeschud.
Ik loop de trap op naar de twee bedden die op mij wachten!
Aan mij de taak ze keurig opgemaakt achter te laten.
Het stof dat vrijkomt tijdens het schudden, kriebelt in mijn neus.
Ik krijg weer een enorme niesbui. Mijn ogen tranen ervan!
Maar ook vandaag komt er weer een einde aan deze misére.
Blij loop ik naar beneden. Oma zit vast al te wachten met de koffie.
De koffie staat inderdaad al klaar. “Ja , ik hoorde je al aankomen op de trap.”
Zo blij als een kleuter kijk ik naar het frou-froutje op mijn schoteltje.
Die froufroutjes van mijn oma! Zo lekker als toen heb ik ze
nooit meer gevonden. Ieder probeersel is een klap in mijn gezicht.
“Drink het maar lekker warm op, kind.”
Ik geniet van de koffie. Van het samen zijn met oma.
Zoals ze daar zit, vol verwachting of de koffie mij smaakt.
Ze kletst honderduit. Haar bruine ogen lachen mij toe.
Het kopje dat ze vasthoudt, hangt steeds schever in haar hand.
Straks ligt het op de grond. “Uw kopje hangt schuin, oma”, zeg ik.
Voor even houdt ze het recht. Een seconde later hangt het weer scheef.
Iedere dag komt er zo koffie op het zeil terecht.
Na de koffie poets ik het zeil meteen schoon.
Maar na een heel weekeind morsen kan ik poetsen tot sint-juttemis.
Ik krijg het dan niet meer schoon. Alleen een druppeltje Vim doet wonderen.
Maar dat is ten strengste verboden. Het zeil wordt er kaal van, zegt oma.
Een dilemma voor me. Ik moet kiezen tussen vies zeil of stiekem Vim gebruiken.
Mijn wens voor schoon zeil wint het nog al eens van haar gebod.
Tja, zoiets blijft toch hangen blijkbaar!
Overigens: het zeil is mooi gebleven, ondanks de Vim!
Om half twaalf ga ik , als afsluiting, om de boodschappen.
Om de paar dagen haal ik froufroutjes.
Ik ben niet de enige die bij haar langskomt en froufroutjes eet.
Iedereen is altijd welkom. En oma is altijd thuis en zit in haar stoel.
Een eigen autootje waarmee ze op stap kon, bestond nog niet eens
in haar dromen.
En of zij kon fietsen? Ik betwijfel het.
Ik genoot van haar vrolijkheid. Van haar pretogen als zij mij aankeek.
En soms speelde zij een gezelschapsspelletje met me.
Zij hield van domino, ganzenbord en mens erger je niet.
Ik leerde van haar hoe gezellig het is om met elkaar een spelletje te spelen.
En ik ben het altijd blijven doen!
Eerst met de kinderen en nu met de kleinkinderen
Gelukkig zijn er familieleden die er zich voor lenen. Het zelf even graag doen.
En zo reizen dingen de tijd door!
Mijn nieuwe adres vanaf 1 januari as.
Over oma, de moeder van mijn vader.
Andere grootouders heb ik niet gekend, alleen deze oma.
Zij waren al overleden toen ik werd geboren.
Ik was één van haar 40 kleinkinderen.
Toch zag ze je, ondanks de vele kleinkinderen.
Ze hield van je, dat wist je zeker.
Oma (opoe) woont in bij een getrouwde zoon. Samen met een vrijgezelle oom.
Haar man, mijn opa, is maar negenenveertig jaar geworden.
Evenals mijn eigen vader.
Mijn oom en tante, bij wie ze inwonen, hebben zelf ook drie kinderen.
Het huis is heel klein voor die zeven mensen.
Hoe deden ze dat vroeger toch allemaal?
Het is maandagochtend. Ik sta voor de deur van oma.
Sinds kort werk ik vijf ochtenden in de week bij haar .
“Zo kind, ben je daar?” De deur gaat wagenwijd open.
“Kom er maar gauw in. Wat een wind hè? Kon je er wel tegenin komen?”
“O, met gemak hoor”, zeg ik hijgend.
Ik loop achter haar aan de gang door.
In haar nek dansen krulletjes boven haar opgestoken haar, grijze krulletjes.
Altijd weer kijk ik ernaar.
Even later zit ik aan tafel met een kopje thee voor me.
Hoe gezellig het ook is, ik moet ook voortmaken.
Om 12 uur ga ik al weer naar huis. Oma heeft elke dag
ook nog wel een boodschapje te halen.
“Zal ik eerst maar naar boven gaan?” stel ik voor.
“ Ga je gang maar kind, je weet het zelf allemaal wel”, zegt ze.
In de gang loop ik mijn nichtje tegen het lijf. Zij is net als ik 16 jaar.
Een volle tas met boeken hangt aan haar hand. Ze zit op de MULO.
Op de MULO! Dat zou ik ook graag willen.
Ik vind het eigenlijk niet leuk dat ik haar tegenkom met die tas.
“Daag”, roept ze tegen iedereen die in haar buurt is. En weg is ze.
Het is helemaal niet erg om bij Oma te werken.
Alleen die kapokken bedden opmaken. Dat is een hele heisa.
Daar zie ik elke dag tegenop.
Vijf dagen in de week liggen ze afgehaald op mij te wachten.
Ze moeten eerst worden omgekeerd. Maar dan ben ik er nog niet.
Het kapok moet ook ieder dag worden losgeschud.
Ik loop de trap op naar de twee bedden die op mij wachten!
Aan mij de taak ze keurig opgemaakt achter te laten.
Het stof dat vrijkomt tijdens het schudden, kriebelt in mijn neus.
Ik krijg weer een enorme niesbui. Mijn ogen tranen ervan!
Maar ook vandaag komt er weer een einde aan deze misére.
Blij loop ik naar beneden. Oma zit vast al te wachten met de koffie.
De koffie staat inderdaad al klaar. “Ja , ik hoorde je al aankomen op de trap.”
Zo blij als een kleuter kijk ik naar het frou-froutje op mijn schoteltje.
Die froufroutjes van mijn oma! Zo lekker als toen heb ik ze
nooit meer gevonden. Ieder probeersel is een klap in mijn gezicht.
“Drink het maar lekker warm op, kind.”
Ik geniet van de koffie. Van het samen zijn met oma.
Zoals ze daar zit, vol verwachting of de koffie mij smaakt.
Ze kletst honderduit. Haar bruine ogen lachen mij toe.
Het kopje dat ze vasthoudt, hangt steeds schever in haar hand.
Straks ligt het op de grond. “Uw kopje hangt schuin, oma”, zeg ik.
Voor even houdt ze het recht. Een seconde later hangt het weer scheef.
Iedere dag komt er zo koffie op het zeil terecht.
Na de koffie poets ik het zeil meteen schoon.
Maar na een heel weekeind morsen kan ik poetsen tot sint-juttemis.
Ik krijg het dan niet meer schoon. Alleen een druppeltje Vim doet wonderen.
Maar dat is ten strengste verboden. Het zeil wordt er kaal van, zegt oma.
Een dilemma voor me. Ik moet kiezen tussen vies zeil of stiekem Vim gebruiken.
Mijn wens voor schoon zeil wint het nog al eens van haar gebod.
Tja, zoiets blijft toch hangen blijkbaar!
Overigens: het zeil is mooi gebleven, ondanks de Vim!
Om half twaalf ga ik , als afsluiting, om de boodschappen.
Om de paar dagen haal ik froufroutjes.
Ik ben niet de enige die bij haar langskomt en froufroutjes eet.
Iedereen is altijd welkom. En oma is altijd thuis en zit in haar stoel.
Een eigen autootje waarmee ze op stap kon, bestond nog niet eens
in haar dromen.
En of zij kon fietsen? Ik betwijfel het.
Ik genoot van haar vrolijkheid. Van haar pretogen als zij mij aankeek.
En soms speelde zij een gezelschapsspelletje met me.
Zij hield van domino, ganzenbord en mens erger je niet.
Ik leerde van haar hoe gezellig het is om met elkaar een spelletje te spelen.
En ik ben het altijd blijven doen!
Eerst met de kinderen en nu met de kleinkinderen
Gelukkig zijn er familieleden die er zich voor lenen. Het zelf even graag doen.
En zo reizen dingen de tijd door!
vrijdag 13 december 2013
Gekleurde scherfjes
Mijn wereld toen ik een
jaar of zes
was …
Het is warm,
heel warm. Al
dagenlang.
De koeien in de
wei naast het
huis liggen loom
in het gras.
Met lodderige ogen kijken
zij in het niets, zo
lijkt het.
De boterbloemen om
hen heen hangen
slap naar beneden.
Het is woensdagmiddag en alleen ik
ben thuis.
De andere kinderen
zijn ergens naartoe.
Spelen of zo.
Nu de zon
al dagenlang schijnt,
is de aarde uitgedroogd en
heel hard.
Zo hard dat
er scheuren in zijn gekomen.
Als ik over
het land kijk, daar waar geen
groenten staan, zie
ik heel
diepe scheuren,
De lucht boven
het land zindert
van de warmte.
Ik heb het
warm. Ik voel
even aan mijn
arm, die gloeit helemaal.
Ik loop naar
de voorkant van
ons huis, waar
ook het bruggetje
is naar de weg.
Aan de zijkant
van het erf,
naar het slootje
toe, staan heel
veel paardebloemen.
Het ziet daar helemaal
geel.
Het lopen gaat
best een beetje
zwaar door het
nieuwe puin dat
op het erf ligt.
Gistermiddag is er
puin gestort. De
auto die het
puin bracht, was
helemaal
volgeladen.
Eerst lag het
op een grote hoop.
Maar later hebben
de werkmannen het over het erf
verdeeld.
Ik weet het nog heel
goed van de vorige
keer, toen er
ook nieuw puin op
het erf werd
gestort.
In dat puin
zitten heel veel
stukjes gekleurd glas.
Soms zijn het
grote scherven, maar
er zitten ook heel kleine bij.
Kijk, daar schittert
iets. Daar ligt vast
een stukje glas.
Ik buk. Ja,
daar ligt een
rood scherfje. Ik probeer
het te pakken, maar het
zit
veel te vast
in de aarde.
Misschien, als ik
op mijn knieën
ga zitten, dat
het wel lukt.
Ik peuter net
zo lang met
mijn nagel tot
ik het scherfje te
pakken heb.
Ik leg het
in mijn rechterhand. De zon petst er een
straal in.
Ik houd mijn
hand een beetje
anders … en weer
zo’n flits.
Ik sta op
en voel aan
mijn knieën. Er
zijn scherpe stukjes puin
op achtergebleven.
Met mijn rechterhand
veeg ik ze
eraf. Wat gebeurt
er?
Er zitten allemaal putjes in mijn huid!
Ik veeg nog
eens met mijn
hand over mijn
knieën, maar de
putjes blijven er
gewoon in.
Ik loop naar
het stoepje van
de voordeur. Die
deur wordt bijna
nooit gebruikt.
Bijna iedereen komt
achterom.
Op het stoepje leg
ik het scherfje neer
en ga er nog meer zoeken.
Ik leg ze
onder elkaar, in
een lange rij.
Rode, gele, groene,
oranje, allemaal verschillend van kleur.
Ik kijk, en
houd mijn adem
in. Wat mooi!
Het lijkt wel
het raam van
de kerk. Als daar de zon op
schijnt, heeft het
ook van
die mooie kleuren. Ik heb nog
één klein scherfje
in mijn hand. Dat leg ik
helemaal onderaan, want
het is het allerkleinst.
Ik kijk naar
de lange rij en frons
mijn voorhoofd. Het
laatste scherfje ligt
niet goed, het
ligt verkeerd.
Ik pak het op, leg
het ver van
de andere in een
hoekje neer.
Zo is het
goed, daar hoort het.
Ik luister. Ik
word geroepen: “We
gaan eten!”
Mijn oudste zus
heeft het raam
naar omhoog geschoven.
Ze steekt haar
hoofd naar buiten.
Ik wil haar
alles laten zien
en roep trots:
“Kijk eens!”
Terwijl ik met
mijn vinger naar de steentjes wijs.
Maar mijn zus
roept: “ Opschieten!”
En het raam
wordt weer naar
beneden geschoven.
Ik luister naar
het raam dat
een stroef geluid maakt
als het door
de sponning loopt.
Nog even kijk
ik naar mijn
glasscherfjes.
Dan ren ik
zo hard als
ik kan over het
grote erf naar
de achterdeur.
Ik ren voorbij
het kuurtentje, waarin
mijn broer ziek ligt.
Ik moet heel snel
zijn, anders ben
ik te laat!
Voor het granieten
aanrecht staat de
stoel al klaar om daarop staande mijn handen te
wassen.
Corrie, mijn oudste
zus, tilt mij
erop.
“Wat een vuile
handen! Wat heb je
uitgespookt?” “Gespeeld,” zeg
ik.
“Ga maar gauw
aan tafel.”
In de achterkamer
is de tafel gedekt en
achter ieder bord
staat een stoel.
Ik weet goed
waar ik zit. En ik weet ook
hoeveel stoelen er
zijn.
Ik heb ze
al vaak geteld.
Als ik om
de tafel heen
naar mijn plaats
loop, geef ik elke stoel
een tikje.
Het zijn er
precies negen. Bijna
iedereen zit al
aan tafel.
Nog hijgend van
het harde lopen klim ik op
mijn stoel.
“We zullen bidden,”
zegt moeder.
Ik vouw mijn
handen. Moeder bidt
hardop, met eigen
woorden.
Ik weet goed wat moeder gaat
bidden.
Iedere dag vraagt
ze aan God vergeving voor
alle zonden.
De Heere woont
in de hemel. Zijn ogen
zien alles. Hij
weet ook alles.
Het bidden duurt
lang vandaag.
Wat is er
veel te vragen
aan God.
Ik breng mijn
handen voor mijn
ogen en haal mijn
vingers een beetje
van elkaar.
Door de kleine spleetjes gluur ik naar
moeder en naar
de grote kinderen.
Heel even maar,
want ‘kijken is
oneerbiedig’, zegt moeder.
En God ziet het!
Ze hebben allemaal
hun ogen dicht,
zie ik
Dan zegt moeder Amen. Nu kunnen we gaan eten.
Dan zegt moeder Amen. Nu kunnen we gaan eten.
Abonneren op:
Posts (Atom)