Het is warm,
heel warm. Al
dagenlang.
De koeien in de
wei naast het
huis liggen loom
in het gras.
Met lodderige ogen kijken
zij in het niets, zo
lijkt het.
De boterbloemen om
hen heen hangen
slap naar beneden.
Het is woensdagmiddag en alleen ik
ben thuis.
De andere kinderen
zijn ergens naartoe.
Spelen of zo.
Nu de zon
al dagenlang schijnt,
is de aarde uitgedroogd en
heel hard.
Zo hard dat
er scheuren in zijn gekomen.
Als ik over
het land kijk, daar waar geen
groenten staan, zie
ik heel
diepe scheuren,
De lucht boven
het land zindert
van de warmte.
Ik heb het
warm. Ik voel
even aan mijn
arm, die gloeit helemaal.
Ik loop naar
de voorkant van
ons huis, waar
ook het bruggetje
is naar de weg.
Aan de zijkant
van het erf,
naar het slootje
toe, staan heel
veel paardebloemen.
Het ziet daar helemaal
geel.
Het lopen gaat
best een beetje
zwaar door het
nieuwe puin dat
op het erf ligt.
Gistermiddag is er
puin gestort. De
auto die het
puin bracht, was
helemaal
volgeladen.
Eerst lag het
op een grote hoop.
Maar later hebben
de werkmannen het over het erf
verdeeld.
Ik weet het nog heel
goed van de vorige
keer, toen er
ook nieuw puin op
het erf werd
gestort.
In dat puin
zitten heel veel
stukjes gekleurd glas.
Soms zijn het
grote scherven, maar
er zitten ook heel kleine bij.
Kijk, daar schittert
iets. Daar ligt vast
een stukje glas.
Ik buk. Ja,
daar ligt een
rood scherfje. Ik probeer
het te pakken, maar het
zit
veel te vast
in de aarde.
Misschien, als ik
op mijn knieën
ga zitten, dat
het wel lukt.
Ik peuter net
zo lang met
mijn nagel tot
ik het scherfje te
pakken heb.
Ik leg het
in mijn rechterhand. De zon petst er een
straal in.
Ik houd mijn
hand een beetje
anders … en weer
zo’n flits.
Ik sta op
en voel aan
mijn knieën. Er
zijn scherpe stukjes puin
op achtergebleven.
Met mijn rechterhand
veeg ik ze
eraf. Wat gebeurt
er?
Er zitten allemaal putjes in mijn huid!
Ik veeg nog
eens met mijn
hand over mijn
knieën, maar de
putjes blijven er
gewoon in.
Ik loop naar
het stoepje van
de voordeur. Die
deur wordt bijna
nooit gebruikt.
Bijna iedereen komt
achterom.
Op het stoepje leg
ik het scherfje neer
en ga er nog meer zoeken.
Ik leg ze
onder elkaar, in
een lange rij.
Rode, gele, groene,
oranje, allemaal verschillend van kleur.
Ik kijk, en
houd mijn adem
in. Wat mooi!
Het lijkt wel
het raam van
de kerk. Als daar de zon op
schijnt, heeft het
ook van
die mooie kleuren. Ik heb nog
één klein scherfje
in mijn hand. Dat leg ik
helemaal onderaan, want
het is het allerkleinst.
Ik kijk naar
de lange rij en frons
mijn voorhoofd. Het
laatste scherfje ligt
niet goed, het
ligt verkeerd.
Ik pak het op, leg
het ver van
de andere in een
hoekje neer.
Zo is het
goed, daar hoort het.
Ik luister. Ik
word geroepen: “We
gaan eten!”
Mijn oudste zus
heeft het raam
naar omhoog geschoven.
Ze steekt haar
hoofd naar buiten.
Ik wil haar
alles laten zien
en roep trots:
“Kijk eens!”
Terwijl ik met
mijn vinger naar de steentjes wijs.
Maar mijn zus
roept: “ Opschieten!”
En het raam
wordt weer naar
beneden geschoven.
Ik luister naar
het raam dat
een stroef geluid maakt
als het door
de sponning loopt.
Nog even kijk
ik naar mijn
glasscherfjes.
Dan ren ik
zo hard als
ik kan over het
grote erf naar
de achterdeur.
Ik ren voorbij
het kuurtentje, waarin
mijn broer ziek ligt.
Ik moet heel snel
zijn, anders ben
ik te laat!
Voor het granieten
aanrecht staat de
stoel al klaar om daarop staande mijn handen te
wassen.
Corrie, mijn oudste
zus, tilt mij
erop.
“Wat een vuile
handen! Wat heb je
uitgespookt?” “Gespeeld,” zeg
ik.
“Ga maar gauw
aan tafel.”
In de achterkamer
is de tafel gedekt en
achter ieder bord
staat een stoel.
Ik weet goed
waar ik zit. En ik weet ook
hoeveel stoelen er
zijn.
Ik heb ze
al vaak geteld.
Als ik om
de tafel heen
naar mijn plaats
loop, geef ik elke stoel
een tikje.
Het zijn er
precies negen. Bijna
iedereen zit al
aan tafel.
Nog hijgend van
het harde lopen klim ik op
mijn stoel.
“We zullen bidden,”
zegt moeder.
Ik vouw mijn
handen. Moeder bidt
hardop, met eigen
woorden.
Ik weet goed wat moeder gaat
bidden.
Iedere dag vraagt
ze aan God vergeving voor
alle zonden.
De Heere woont
in de hemel. Zijn ogen
zien alles. Hij
weet ook alles.
Het bidden duurt
lang vandaag.
Wat is er
veel te vragen
aan God.
Ik breng mijn
handen voor mijn
ogen en haal mijn
vingers een beetje
van elkaar.
Door de kleine spleetjes gluur ik naar
moeder en naar
de grote kinderen.
Heel even maar,
want ‘kijken is
oneerbiedig’, zegt moeder.
En God ziet het!
Ze hebben allemaal
hun ogen dicht,
zie ik
Dan zegt moeder Amen. Nu kunnen we gaan eten.
Dan zegt moeder Amen. Nu kunnen we gaan eten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten