Mientje hield van regelmaat. Ze stond iedere
ochtend klokslag dezelfde tijd voor de deur. Met of zonder buit.
Totdat ze er op een dag niet stond.
We dachten en hoopten dat ze wat later wel aan
zou komen wandelen.
Maar de uren verstreken zonder dat Mientje zich
meldde. Raar was het wel en we werden er niet blij van.
Het werd avond, Mientje bleef weg. Roepen om
het huis, zoeken, alles was tevergeefs. Ze kwam niet opdagen.
Waar kon ze zijn? Wat zou er zijn?
We moesten gaan slapen, er zat niets anders op,
zonder onze Mien.
Ik heb die nacht meer geluisterd dan geslapen.
Hoopte steeds dat ik haar mauwen zou horen. Dacht het soms zelfs en ging dan
kijken.
Helaas, de volgende ochtend stond ze er nog
niet. En we hoopten nog wel zo dat ze gewoon weer voor de deur zou staan.
De kinderen werden heel ongerust en angstig dat
ze kwijt was.
We riepen, zochten weer rond het huis naar haar
maar ze was in geen velden of wegen te zien.
De dagen verstreken. Iedere dag hetzelfde:
hoop, verwachting, angst.
Ik belde overal heen, naar alle mogelijke
instanties. Niemand wist iets. Niemand had haar ook maar een glimpje van haar
gezien.
De kinderen klommen op hun fietsjes en zwierven
overal rond.
Ze fietsten over de parallelweg langs de
rijksweg omdat ze bang waren dat ze naar de rijksweg gelopen was en
doodgereden.
In bermen op eenzame wegjes, overal, alles
zochten ze af. Spoorloos was ze en bleef ze. Nergens te bekennen.
Op den duur raakten we de moed kwijt dat ze nog
boven water zou komen.
Het was juist die bijzonder hete, droge zomer
van 1976. Het land was uitgedroogd. Als ze geen water vond was het hopeloos
voor haar.
Na weken en weken gaven we de moed op en
tenslotte legden ook de kinderen het hoofd in de schoot.
Ik bracht het eten dat er nog stond naar de buren voor hun poes. Het
was niet anders! Mientje was weg. We waren haar kwijt!
Zoals altijd ontbeten we ook die ochtend in de
keuken.
Vroeger stond Mientje rond die tijd voor de
deur en kwam dan, ons blij begroetend, binnen.
Helaas was dat verleden tijd en we moesten er
ons mee verzoenen, zo goed en kwaad als dat ging.
Ik luisterde, hoorde ik nou mauwen? Het was mij
al vaak overkomen dat ik het hoorde en het niet waar bleek te zijn.
Wijselijk zei ik niets en liep naar de deur.
Opende zachtjes de deur.
En daar stond een poesje! Ik zei nog steeds
niets, twijfelde. Was ze dat weL? Dat
totaal uitgemergelde, fragiel dunne poesje. Was dat Mientje?
Ze keek mij aan. Ik riep:” jongens, kom eens
kijken, Mientje is er!“.
De kinderen gooiden hun stoelen omver en kwamen
aangerend, en gingen haar uitzinnig blij, aaien.
Ze gingen op hun knieën zitten om dichter bij
haar te zijn.
“Wat is ze klein geworden, en hoe komt ze zo
mager!”, bleven ze maar vragen.
Mientje had zelf slechts één brandende wens:
Eten en drinken!
We gaven haar snel wat water. Daarna ging ze
voor het aanrechtkastje staan waar haar eten altijd stond. Krabbelde ongeduldig
aan het deurtje.
Komt er nog wat van? Gelukkig, haar felheid was
ze niet kwijt.
Maar het kastje was leeg. Ik holde naar de
buren met het nieuws.
Verwondering alom en ongeloof. Ik kreeg de
heerlijke brokjes waar ze altijd dol op was.
Toen ze verzadigd was telde er nog slechts één
ding; slapen, slapen, slapen.
Ze was te uitgehongerd, te dorstig, te moe om
blij te zijn over haar thuiskomst.
Ze sliep dagen en dagen achter elkaar, doodvermoeid en geradbraakt als ze was.
Haar huid was zo uitgedroogd dat ze helemaal
begon te vervellen.
Langzaam arriveerde ze en raakte ze weer
betrokken bij alles.
We verzorgden en koesterden haar om het hardst.
“Mientje, waar ben je geweest? Vertel het.”
Maar mijn vraag bleef hangen.
Het zou heel goed kunnen dat haar
nieuwsgierigheid haar noodlottig is geworden.
Dat ze een kijkje in een geopende kofferbak
heeft genomen die dichtgegooid is terwijl zij erin zat. En ergens ver weg is terechtgekomen.
Dat ze, toen de kofferbak openging, eruit is
gesprongen.
Tenslotte het hele eind heeft teruggelopen. Net
genoeg water vond om in leven te blijven en naar huis te lopen.
Mientje is er zelf altijd zwijgzaam over
gebleven.
Dit is de enige verklaring die wij kunnen
bedenken.
Ze wist wel overal vandaan thuis te komen en dat sterkt ons in de veronderstelling.
Als ik ergens op bezoek ging, sprong ze vaak
een poosje later op het raamkozijn om te kijken of ze mij kon vinden. En de
hond liet zij ’s avonds dikwijls mee uit.
Maar hoever moet ze zijn weggeweest? Hoe ver
zij heeft zij moeten lopen om na een week of 8 pas boven water te komen? Helaas
kwamen we er nooit achter.
En zo riep Mientjes poezenbestaan veel vragen
bij ons op!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten